De zin en onzin omtrent niet verwijtbare positieve urinecontroles
Geen drugs, maar maanzaadbroodjes
Utrecht – Als klager in juli 2013 wordt overgeplaatst naar een strenger beveiligde inrichting wegens een positieve score op opiaten bij zijn urinecontrole (UC), stelt hij direct beroep in tegen deze beslissing. Kern van het beroep is erin gelegen dat hij geen drugs heeft gebruikt, maar dat hij in de periode voorafgaand aan de UC maanzaadbroodjes heeft gegeten.
In haar uitspraak overweegt de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (RSJ) dat uit deskundigenberichten blijkt dat maanzaad de urine kan beïnvloeden en hierdoor positief gescoord kan worden op morfine of codeïne. Het beroep van klager wordt gegrond verklaard en hem wordt een tegemoetkoming aangeboden ter hoogte van honderdvijftig euro. Op grond van artikel 30 Penitentiaire Beginselenwet (Pbw) kan een gedetineerde worden onderworpen aan een UC om na te gaan of hij middelen die het gedrag beïnvloeden, heeft gebruikt. Daaronder vallen niet alleen middelen die zijn opgenomen in de Opiumwet, maar ook alcohol of medicijnen die niet zijn voorgeschreven door de medische dienst van de Penitentiaire Inrichting (PI). De directeur van de inrichting kan een gedetineerde aan een UC onderwerpen wanneer hij dit noodzakelijk acht in het belang van de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting.
Hernieuwd onderzoek
Een UC kan ook worden bevolen in verband met de beslissing tot (over) plaatsing en in verband met de verlening van verlof (artikel 30, eerste lid, Pbw).
Als door het laboratorium wordt geconstateerd dat sprake is van het gebruik van gedragsbeïnvloedende middelen, wordt het onderzoek aan de gedetineerde bekendgemaakt. Bij een positieve UC wordt de gedetineerde gewezen op zijn recht om een hernieuwd onderzoek van de afgestane urine te laten plaatsvinden (artikel 30, tweede lid, Pbw). De kosten daarvan zijn voor rekening van de gedetineerde, tenzij uit het bevestigingsonderzoek blijkt dat geen sprake is van ongeoorloofd middelengebruik, dan zijn de kosten voor de PI.
Er zijn verscheidene omstandigheden die kunnen worden aangevoerd als verklaring voor een niet verwijtbare positieve UC. Theoretisch gezien is het mogelijk dat de gedetineerde tetrahydrocannabinol (THC) binnen heeft gekregen door het verblijf in een kleine ruimte met een blowende medegedetineerde. Uit jurisprudentie van de RJS blijkt echter dat het argument van passief meeroken weinig kans van slagen heeft. Dit is te meer het geval nu PI’s een zogenaamde ‘cut-off waarde’ hanteren. Indien de hoeveelheid drugs in de urine niet boven deze ondergrens uitkomt, dan resulteert dit in een UC uitslag die negatief is.
Grote gewichtsafname
Een positieve UC is weldegelijk mogelijk als gevolg van lichamelijke inspanning na een periode van rust. Tijdens de periode van rust nemen de organen THC op waarna de stof vrij komt in het bloed als deze persoon (intensief) gaat sporten. Ook grote gewichtsafname kan worden aangevoerd als reden voor een positieve UC uitslag. Doordat in korte tijd veel vetweefsel wordt afgebroken, kan het daarin opgeslagen THC in één keer vrijkomen. Een dergelijk geval deed zich voor in een zaak die twee jaar geleden speelde bij de RSJ. Klager – die een disciplinaire straf opgelegd had gekregen naar aanleiding van een positieve UC – ontkende bijgebruik van cannabis. Het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) is in haar onderzoek uitgegaan van chronisch drugsgebruik, hetgeen volgens het NFI stapeling van THC in weefsels en vet heeft veroorzaakt. Bovendien was klager in een korte periode ruim 20 kilo afgevallen. Het NFI kon onder deze omstandigheden geen aanwijzingen vinden voor bijgebruik. Het beroep van klager werd gegrond verklaard.
Geen disciplinaire straf
Voor het antwoord op de vraag of is bijgebruikt, is meer nodig dan enkel de THC-waarde. Uit vaste jurisprudentie van de RSJ volgt dat niet de in de urine aangetroffen hoeveelheid cannabinoïde stoffen (de THC-waarde) bepalend is voor de vraag of de gedetineerde sinds de laatste UC heeft bijgebruikt, maar dat daarvoor de TNC/kreatinineratio bepalend is, afgezet tegen de eerder gemeten THC/kreatinineratio. Is voornoemde ratio niet bekend dan zijn er onvoldoende gegevens om de uitslag te kunnen beoordelen. De directeur mag in dat geval bij een positieve UC geen disciplinaire straf opleggen.
Een dergelijk geval deed zich voor in een zaak van een cliënt van ons kantoor. Na een negatieve UC heeft cliënt vier weken op bed gelegen wegens een slijmbeursontsteking. Daarna is cliënt fanatiek gaan sporten. Bij de daaropvolgende UC bleek zijn THC-gehalte te hoog, reden waarom cliënt een disciplinaire straf opgelegd heeft gekregen. Gemotiveerd is aangevoerd dat niet de THC-waarde, maar de TNC/kreatinineratio ratio bepalend is voor het antwoord op de vraag of is bijgebruikt. Nu die ratio in de twee voorgaande UC’s niet was bepaald, kon niet eenduidig worden beoordeeld of er al dan niet sprake was van bijgebruik en dus van strafwaardig gedrag. De beroepscommissie van de RSJ heeft het beroep van cliënt onlangs om deze reden gegrond verklaard.
Er zijn aldus verscheidene redenen waarom een positieve UC niet verwijtbaar kan worden geacht. Niet alleen moeten de testresultaten aan strikte voorwaarden voldoen, tevens kan een – op het eerste gezicht onwaarschijnlijk – alternatief scenario omtrent maanzaad uitkomst bieden.
Tesse Heijmerink is advocaat bij Van Schaik | Van Elst | Van Dam Advocaten in Utrecht.
- Gegevens
- Tesse Heijmerink
- Categorie: Algemeen
Rijden onder invloed: lichaamsgewicht van belang
Rechtbank Amsterdam – De zaak vangt aan. De officier is duidelijk moe van dronken mensen achter het stuur. ‘Ik wilde alleen mijn auto wegzetten, dat wordt zo vaak gezegd.’ De man die terecht staat, is een 52-jarige Amsterdammer. Hem wordt verweten dat hij met een slok teveel achter het stuur is gekropen en daarbij een wegwerker heeft aangereden. De Amsterdammer geeft aan dat hij met negen Bacardi op, zijn auto even ergens anders wilde parkeren. Hij is taxichauffeur van beroep en doet dit particulier. Het slachtoffer, een wegwerker, heeft zeven maanden in de ziektewet gezeten, onder andere omdat zijn enkel was verbrijzeld.
Er staan twee feiten op de tenlastelegging: het rijden onder invloed en de aanrijding. Over het rijden onder invloed wordt nauwelijks gerept. Dat de verdachte veel had gedronken, staat volgens de officier en de advocaat buiten kijf.
‘McDonald’s obees’
Dat over dit feit niks wordt opgemerkt, wekt mijn verbazing. Waarom? Verdachte is een zeer forse man. In de categorie ‘McDonald’s obees’, zal ik maar zeggen. Hij zegt dat hij zich niet aangeschoten voelde en gezien zijn forse lichaamsgewicht, vind ik dat niet eens zo onaannemelijk. Ik ben geen medisch expert, maar bekend is mij wel dat zwaardere personen relatief meer kunnen drinken, voordat zij aangeschoten zijn en bekend is mij ook dat het volgens artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 moet gaan om een zodanig rijden onder invloed dat dit de rijvaardigheid heeft aangetast. Echter, volgens jurisprudentie van de Hoge Raad, is het voor een veroordeling op grond van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 niet noodzakelijk dat er concreet vastgesteld is dat betrokkene niet tot behoorlijk besturen in staat moest worden geacht. Tevens is niet vereist dat er sprake is van een significant toegenomen kans op een verkeersongeval. Beslissend is of uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat de verdachte onder een zodanige invloed van de desbetreffende stof verkeerde dat hij niet tot behoorlijk besturen in staat moest worden geacht.
Negen Bacardi’s
Mijns inziens zit daar toch wat geks in. Afhankelijk van het geslacht van de bestuurder, zijn gewicht en het feit of hij een ervaren drinker of een gelegenheidsdrinker is, kan de ene bestuurder nou eenmaal een groter gevaar voor de verkeersveiligheid vormen dan de andere bestuurder, indien zij beiden dezelfde hoeveelheid alcohol genuttigd hebben. En uiteindelijk gaat artikel 8 (een gevaarzettingsdelict) toch om dát gevaar?
Hoewel ik begrijp dat het geen doen is om bij elke verdachte concreet te moeten vaststellen of sprake is van een aantasting van de rijvaardigheid en bovenstaande jurisprudentie dus pure noodzaak is, lijkt het mij niet verstandig om het gewicht en het geslacht van een verdachte totaal niet mee te wegen. Even afgezien van het ademalcoholgehalte (dat na een experiment van het tv-programma ‘Blik op de Weg’ ook niet geheel betrouwbaar blijkt) gaat het, volgens verdachte, om negen Bacardi’s. Waarschijnlijk gemixt met een frisdrank als Coca-Cola.
Iemand met zwaar ondergewicht zou met negen Bacardi’s op zeker niet de weg op mogen, maar geldt dat nou eigenlijk ook voor iemand met zwaar overgewicht? Waarschijnlijk wel. Maar zou het antwoord hierop anders zijn als het om vier biertjes zou gaan? Kan dan worden gezegd dat iemand van 130 kilo ‘niet tot behoorlijk besturen in staat kan worden geacht’? Ik denk het niet.
- Gegevens
- Elsemiek van der Hooft
- Categorie: Algemeen