Leiden – Peer van der Helm, psycholoog en onderzoeker. Lector Residentiële Jeugdzorg aan de Hogeschool Leiden. Ik ging bij hem langs op zijn hogeschool. Ik was eerder in Teylingereind geweest, een Justitiële Jeugd Inrichting (JJI) en ik was benieuwd naar de gedachten achter de nieuwe aanpak in de JJI’s. Ik had een mooi stel vragen bedacht. Daar ben ik niet aan toegekomen. Van der Helm had uit zichzelf veel te vertellen.
Zijn verhaal begint al in 2007. Toen verscheen er een vernietigend rapport van de Inspectie voor de Jeugdzorg over de situatie in de jeugdgevangenissen. Dat moest anders en beter zoals zo vaak dingen anders en beter moeten na weer een vernietigend inspectierapport. Om echt te weten of dingen beter gaan, moet je kunnen meten. En dus moest er een meetinstument komen. Dat heeft Van der Helm ontwikkeld. Een vragenlijst over het leefklimaat met zesendertig items. Gevalideerd en wel. Dat wil zeggen dat er gemeten wordt wat het instrument zegt te meten.
Huisje, boompje, beestje
Zo kwamen we weer terecht bij Teylingereind. Die wilden het als meetinstrument gebruiken om de kwaliteit van het werk daar te meten en te verbeteren.
In essentie gaat het ook bij jeugdige delinquenten om eenvoudige zaken. ‘Zorg voor een goed leefklimaat’. Wat je wil is ‘dat cliënten erop vooruitgaan’. Niet voor niks heet het proefschrift waarop Van der Helm is gepromoveerd: ‘First do not harm’, vrij vertaald: ‘Doe als eerste geen kwaad’, een belangrijk principe, juist in detentie.
Van der Helm doceert verder. ‘Het gaat niet om het meetinstrument. De opdracht die je hebt is of je het klimaat kunt verbeteren’. Niet alleen in JJI’s. Ook in gewone gevangenissen, bij tbs’ers, in PPC’s. Overal dus waar sprake is van detentieomstandigheden. ‘Je moet het klimaat regelmatig meten, maar het dan vooral terugkoppelen naar de leefgroep en in gesprek gaan’. Als je dat dan goed en consequent doet, zo leer ik, verbetert vanzelf het leefklimaat. Maar dat moet je dan wel doen met alle op de groep betrokkenen, inclusief de gedetineerden, de cliënten of hoe je dat wil noemen. ‘Het contact tussen medewerkers en ingeslotenen is essentieel. Ingeslotenen moeten leren beter met agressie om te gaan en medewerkers kunnen hun daarbij helpen’. Voor de meesten van hen geldt dat ze straks buiten weer ‘gewoon willen zijn’, huisje, boompje, beestje.
Een tussenvraag van mij gaat over die jongens zoals een aantal jongens uit de top 600 in Amsterdam. Geldt al dit bovenstaande ook voor hen? Neen, eigenlijk niet. Een aantal kom je nauwelijks meer in JJI’s tegen. Onzichtbaar voor de bovenwereld, die zijn al te ver heen. Te veel geld, drugs en luxe. Te veel aandacht voor en van meiden. Het is trouwens op het ogenblik stil met die top 600. Te veel doden al.
Straffen helpt niet
Een ander uitstapje dat ik mezelf voorgenomen had, ging richting belonen en straffen. Als voorbeeld gebruikte ik de Glen Mills instelling die erop ingericht was, op belonen en vooral straffen. Straffen helpt niet, daar is Van der Helm duidelijk over. ‘Iemand van zijn vrijheid beroven is al straf genoeg’.
Hij wijst me erop dat veel ingeslotenen licht verstandelijk beperkt zijn. Voor hen is het belangrijk dat ‘er een goed pedagogisch klimaat is’ dat veiligheid en voorspelbaarheid geeft. Zoals in alle pedagogische settingen. JJI’s zijn daarin niet anders.’ Een pedagogisch klimaat houdt veiligheid in. Bij onveiligheid komt de groepsdynamiek onder druk te staan’. Dus moeten de medewerkers in staat zijn, dat veilige klimaat te regelen. ‘Als medewerkers zich niet goed gedragen, dan gaat het niet goed’.
Van der Helm komt met een voorbeeld van de JJI Lelystad als voorbeeld hoe dingen kunnen veranderen. In twee leefgroepen ging het daar niet goed.. ‘Het waren net bunkers. De oplossing: een coach op de teams in beide leefgroepen’. En meten of er verbetering op treedt. Medewerkers en jongeren gingen weer met elkaar aan de slag, het klimaat verbeterde sneller dan van der Helm had durven hopen. En werken volgens de pedagogische invalshoek. Dat werkte. Doet mij toch wel weer erg denken aan mijn lang geleden verleden in het onderwijs met moeilijke kinderen. De sleutel is eigenlijk heel eenvoudig. Goed opgeleide medewerkers zorgen voor contact en een goed klimaat. Een pedagogisch klimaat. En laten zien dat er winst is. Dat gebeurt nu door te meten.
Terug bij af
Het brengt ons aan het eind van het gesprek op de nazorg. Dat had ikzelf niet voorbereid, maar Van der Helm komt er mee. Het zit hem duidelijk nogal hoog. De nazorg slaat vaak niet aan. ‘Dan zijn we terug bij af.’ Op papier deugt het allemaal. Maar in de praktijk vallen jongeren ‘die 18 jaar of ouder zijn in een gat. De gemeenten willen het niet financieren’. Een gevolg is dat er pas wordt opgetreden ‘als er crisis is’. ‘Geen beschermd wonen, geen beschermd werken’. Allemaal te duur en dus niet beschikbaar.
Van der Helm kan ook dromen. Hij ziet dan de JJI’s verdwijnen en daarvoor in de plaats komen ‘kleinschalige voorzieningen in de wijken’. Kleinschaligheid dus in plaats van schaalvergroting. Naar het voorbeeld kun je zeggen van Buurtwerk. Alles dicht in de buurt, kleine gemeenschappen waar aandacht is voor de pedagogische situatie. Geen ommuurde complexen zoals nu het geval is, wat de omgeving meteen onpersoonlijk en bedreigend maakt. Wonen, werken, omgevingen alles mensvriendelijk en dus kindvriendelijk. Als we toch dromen: organiseer het voor detentie voor de grote mensen ook op zo’n manier, zodat terugkeer naar de samenleving makkelijker gaat, vooral als het gaat om wonen, werken en begeleiding daarbij.